De of het deelneemster?
De deelneemster
Is het de of het deelneemster
In de Nederlandse taal gebruiken wij de deelneemster.
Elke dag een e-mail ontvangen met de oefening?
English: participant
Deutsch: Teilnehmer | Bekijk of het der of die Teilnehmer is.
Français: participant | Bekijk of het Le o La participant is.
Jou of jouw: jouw deelneemster
Buigings-e:
Mooi of mooie deelneemster
Groot of grote deelneemster
Half of halve deelneemster
Grappig of grappige deelneemster
Leeg of lege deelneemster
leuk of leuke deelneemster
Vet of vette deelneemster
Snel of snelle deelneemster
Wit of witte deelneemster
Klein of kleine deelneemster
Rood of rode deelneemster
Dik of dikke deelneemster
Oud of oude deelneemster
Goed of goede deelneemster
Wat rijmt er op deelneemster
Elk of elke: Elke deelneemster
Aanwijzend voornaamwoord: Die deelneemster
Bezittelijk voornaamwoord: Onze deelneemster
Wat rijmt er op deelneemster
Buigings-e:
Mooi of mooie deelneemster
Groot of grote deelneemster
Half of halve deelneemster
Grappig of grappige deelneemster
Leeg of lege deelneemster
leuk of leuke deelneemster
Vet of vette deelneemster
Snel of snelle deelneemster
Wit of witte deelneemster
Klein of kleine deelneemster
Rood of rode deelneemster
Dik of dikke deelneemster
Oud of oude deelneemster
Goed of goede deelneemster
Wat rijmt er op deelneemster
Elk of elke: Elke deelneemster
Aanwijzend voornaamwoord: Die deelneemster
Bezittelijk voornaamwoord: Onze deelneemster
Wat rijmt er op deelneemster
Oefening van de dag



