De of het flamberen?
Het flamberen
Is het de of het flamberen
In de Nederlandse taal gebruiken wij het flamberen.
Elke dag een e-mail ontvangen met de oefening?
English: flambé
Deutsch: flambiert | Bekijk of het der of die flambiert is.
Français: flambé | Bekijk of het Le o La flambé is.
Jou of jouw: jouw flamberen
Buigings-e:
Mooi of mooie flamberen
Groot of grote flamberen
Half of halve flamberen
Grappig of grappige flamberen
Leeg of lege flamberen
leuk of leuke flamberen
Vet of vette flamberen
Snel of snelle flamberen
Wit of witte flamberen
Klein of kleine flamberen
Rood of rode flamberen
Dik of dikke flamberen
Oud of oude flamberen
Goed of goede flamberen
Wat rijmt er op flamberen
Elk of elke: Elk flamberen
Aanwijzend voornaamwoord: Dat flamberen
Bezittelijk voornaamwoord: Ons flamberen
Wat rijmt er op flamberen
Buigings-e:
Mooi of mooie flamberen
Groot of grote flamberen
Half of halve flamberen
Grappig of grappige flamberen
Leeg of lege flamberen
leuk of leuke flamberen
Vet of vette flamberen
Snel of snelle flamberen
Wit of witte flamberen
Klein of kleine flamberen
Rood of rode flamberen
Dik of dikke flamberen
Oud of oude flamberen
Goed of goede flamberen
Wat rijmt er op flamberen
Elk of elke: Elk flamberen
Aanwijzend voornaamwoord: Dat flamberen
Bezittelijk voornaamwoord: Ons flamberen
Wat rijmt er op flamberen
Oefening van de dag



