De of het deduceren?
Het deduceren
Is het de of het deduceren
In de Nederlandse taal gebruiken wij het deduceren.
Elke dag een e-mail ontvangen met de oefening?
English: deduce
Deutsch: ableiten | Bekijk of het der of die ableiten is.
Français: déduire | Bekijk of het Le o La déduire is.
Jou of jouw: jouw deduceren
Buigings-e:
Mooi of mooie deduceren
Groot of grote deduceren
Half of halve deduceren
Grappig of grappige deduceren
Leeg of lege deduceren
leuk of leuke deduceren
Vet of vette deduceren
Snel of snelle deduceren
Wit of witte deduceren
Klein of kleine deduceren
Rood of rode deduceren
Dik of dikke deduceren
Oud of oude deduceren
Goed of goede deduceren
Wat rijmt er op deduceren
Elk of elke: Elk deduceren
Aanwijzend voornaamwoord: Dat deduceren
Bezittelijk voornaamwoord: Ons deduceren
Wat rijmt er op deduceren
Buigings-e:
Mooi of mooie deduceren
Groot of grote deduceren
Half of halve deduceren
Grappig of grappige deduceren
Leeg of lege deduceren
leuk of leuke deduceren
Vet of vette deduceren
Snel of snelle deduceren
Wit of witte deduceren
Klein of kleine deduceren
Rood of rode deduceren
Dik of dikke deduceren
Oud of oude deduceren
Goed of goede deduceren
Wat rijmt er op deduceren
Elk of elke: Elk deduceren
Aanwijzend voornaamwoord: Dat deduceren
Bezittelijk voornaamwoord: Ons deduceren
Wat rijmt er op deduceren
Oefening van de dag