De of het delegeren?
Het delegeren
Is het de of het delegeren
In de Nederlandse taal gebruiken wij het delegeren.
Elke dag een e-mail ontvangen met de oefening?
English: delegate
Deutsch: Delegierte | Bekijk of het der of die Delegierte is.
Français: délégué | Bekijk of het Le o La délégué is.
Jou of jouw: jouw delegeren
Buigings-e:
Mooi of mooie delegeren
Groot of grote delegeren
Half of halve delegeren
Grappig of grappige delegeren
Leeg of lege delegeren
leuk of leuke delegeren
Vet of vette delegeren
Snel of snelle delegeren
Wit of witte delegeren
Klein of kleine delegeren
Rood of rode delegeren
Dik of dikke delegeren
Oud of oude delegeren
Goed of goede delegeren
Wat rijmt er op delegeren
Elk of elke: Elk delegeren
Aanwijzend voornaamwoord: Dat delegeren
Bezittelijk voornaamwoord: Ons delegeren
Wat rijmt er op delegeren
Buigings-e:
Mooi of mooie delegeren
Groot of grote delegeren
Half of halve delegeren
Grappig of grappige delegeren
Leeg of lege delegeren
leuk of leuke delegeren
Vet of vette delegeren
Snel of snelle delegeren
Wit of witte delegeren
Klein of kleine delegeren
Rood of rode delegeren
Dik of dikke delegeren
Oud of oude delegeren
Goed of goede delegeren
Wat rijmt er op delegeren
Elk of elke: Elk delegeren
Aanwijzend voornaamwoord: Dat delegeren
Bezittelijk voornaamwoord: Ons delegeren
Wat rijmt er op delegeren
Oefening van de dag